Woorden als Wapens: Wittgenstein over Taal en Polarisatie

Ludwig Wittgenstein in een krakerscafé in Amsterdam (afbeelding: MidJourney, nav)

Amsterdam werd recent opgeschrikt door gewelddadige incidenten na een beladen voetbalwedstrijd tussen Ajax en Maccabi Tel Aviv. Supporters van Maccabi riepen kwetsende, anti-Arabische leuzen en verwijderden Palestijnse vlaggen, wat heftige reacties uitlokte van groepen jonge moslims. Deze jongeren verklaarden op “Jodenjacht” te gaan, kamden straten uit en hielden mensen op straat aan op basis van vermeend “joods” uiterlijk. Sommigen werden mishandeld, wat leidde tot internationale ophef en beschuldigingen van antisemitisme. In de media werd zelfs gesproken van een “pogrom” op Nederlandse bodem.

Eerder waren er al verstoringen bij de opening van het Holocaustmuseum, en bezettingen van universiteiten door pro-Palestijnse actievoerders, waarvan sommigen banden leken te hebben met de in Duitsland verboden organisatie Samidoun. Joodse studenten voelen zich bedreigd, Joodse scholen hebben structurele beveiliging nodig, en ook andere groepen, zoals de LHBTI-gemeenschap, ervaren onveiligheid. De gebeurtenissen hebben een scherpe maatschappelijke en politieke discussie aangewakkerd over intolerantie en de verantwoordelijkheid van bestuurders.

Deze explosieve situatie versterkte niet alleen de spanningen tussen bevolkingsgroepen, maar wakkerde ook moslimhaat aan. De scherpe veroordelingen van antisemitisme gingen gepaard met grove generalisaties over moslims, waardoor ook zij zich gestigmatiseerd voelden. Het debat over de gebeurtenissen bereikte de ministerraad, waar een staatssecretaris aftrad na vermeende denigrerende uitspraken over moslims. Onder andere het woord “halalvreters” zou zijn gebruikt, wat als racistisch werd bestempeld. Later verklaarde ze dat er geen racistische taal was gebezigd, maar dat het ging om polariserende omgangsvormen.

Een belangrijke vraag is hoe taal in deze context een rol speelt. Termen zoals “jodenjacht” zijn door de daders gebruikt en benadrukken de ernst van het geweld in de Amsterdamse straten, maar ze dragen tegelijkertijd bij aan verdere polarisatie. Maar waarom wordt “halalvreters” als racistisch gezien, terwijl termen als “tokkies” (voor PVV-stemmers) en “havermelkdrinkers” (voor GroenLinksers of D66’ers) veel minder discussie oproepen? Deze woorden lijken op het eerste gezicht slechts labels of stereotypes, maar hebben vaak een diepere lading. Deze labels creëren een taalstrijd die groepen stigmatiseert en elkaar verder uit elkaar drijft.

Het “Chinese” gezegde “Als de cultuur van een ander je stok wordt, mist je eigen wijsheid het gewicht om te slaan” is hier van toepassing.

In dit klimaat heeft zowel Geert Wilders als burgemeester Femke Halsema verwezen naar Karl Popper’s tolerantieparadox, maar met tegengestelde conclusies. Wilders pleit voor strengere maatregelen tegen wat hij ziet als intolerante culturele groepen, terwijl Halsema waarschuwt voor het gevaar van een gesloten samenleving. Dit benadrukt hoe belangrijk het is om zorgvuldig om te gaan met taalgebruik, niet alleen om spanningen te verminderen, maar ook om concrete oplossingen te vinden voor de onderliggende sociale problemen.

Interlocutor: Ludwig Wittgenstein

Ludwig Wittgenstein (1889–1951) wordt gezien als een van de meest invloedrijke denkers van de 20e eeuw. Zijn filosofie vormde een keerpunt in hoe we nadenken over taal, logica en betekenis. Wittgenstein bracht niet één, maar twee grote bijdragen aan de filosofie: zijn vroege werk, zoals het monumentale Tractatus Logico-Philosophicus, waarin hij taal beschouwde als een logisch systeem om de wereld te beschrijven, en zijn latere werk, Philosophische Untersuchungen, waarin hij dit beeld losliet en benadrukte dat de betekenis van taal afhankelijk is van hoe die wordt gebruikt in sociale contexten — de zogenaamde “taalspelen.”

Zijn latere werk bracht een radicale verschuiving in het denken over taal. Wittgenstein stelde dat woorden geen vaste, onveranderlijke betekenis hebben, maar dat hun betekenis wordt bepaald door de context en het gebruik. Taal is geen spiegel van de wereld, maar een levend systeem dat groeit en verandert met de manier waarop mensen het gebruiken. Deze inzichten hebben diepgaande implicaties voor hoe we omgaan met woorden die groepen labelen of stigmatiseren.

Wittgenstein leefde een complex en soms geïsoleerd leven. Hij trok zich geregeld terug in de natuur om na te denken over fundamentele vragen. Toch bleven zijn ideeën diep geworteld in de menselijke ervaring. Zijn filosofie is vandaag de dag nog steeds uiterst relevant, omdat ze ons dwingt na te denken over de kracht van taal: hoe woorden kunnen verbinden en verdelen, hoe ze realiteiten kunnen scheppen of vernietigen.

Stel dat we de mogelijkheid hadden om Wittgenstein deze kwestie voor te leggen. Welke inzichten zouden we krijgen, gebaseerd op “Tractatus Logico-Philosophicusen Philosophische Untersuchungen”, in een tijd waarin taal steeds vaker als wapen wordt gebruikt in maatschappelijke debatten?

Ludwig Wittgenstein: Initiële reflectie

De situatie in Amsterdam vraagt niet alleen om zorgvuldig gebruik van taal, maar ook om daadkrachtig handelen. Taal is een krachtig instrument om spanningen te verminderen, maar woorden verliezen hun betekenis als ze niet worden ondersteund door concrete daden. Woorden zijn handelingen binnen taalspelen; ze vormen een deel van ons handelen in de wereld. Bestuurders moeten niet volstaan met retoriek of vrijblijvende gesprekken, maar verantwoordelijkheid nemen en duidelijk maken dat haat, geweld en polarisatie onaanvaardbaar zijn.

Strikte handhaving van de wet is noodzakelijk om te laten zien dat de samenleving niet passief toekijkt. Dit vraagt om directe actie tegen individuen die haat zaaien of geweld plegen, ongeacht hun achtergrond. Evenzeer is het belangrijk om in probleemgebieden zichtbare maatregelen te nemen die de rust herstellen, zoals verhoogde aanwezigheid van handhavers en, indien nodig, tijdelijke noodmaatregelen.

Toch kan handhaving niet losstaan van communicatie. Gemeenschapsleiders moeten worden betrokken om als bruggenbouwers te dienen tussen groepen, terwijl publieke informatiecampagnes nodig zijn om feit en fictie van elkaar te scheiden en de schadelijke impact van zowel antisemitisme als islamofobie te benadrukken. Taal kan hierin een verbindende rol spelen door niet alleen te wijzen op verschillen, maar ook op gedeelde waarden en doelen.

In lijn met de gedachte dat taalspelen contextueel zijn, moeten bestuurders hun acties uitleggen en verantwoordelijkheid afleggen aan de samenleving. Dit versterkt het vertrouwen in hun aanpak en laat zien dat ze niet alleen spreken, maar ook handelen. Uiteindelijk vereist de situatie niet slechts nieuwe woorden, maar een nieuwe houding die daadkracht koppelt aan een taal die verbindt in plaats van verdeelt.

Het gebruik van de term “halalvreters” kan als racistisch worden gezien omdat het direct refereert aan een religieuze praktijk die verbonden is met een specifieke etnische en religieuze groep, namelijk moslims. Het is een term die niet alleen een dieetkeuze beschrijft, maar ook een negatieve lading draagt en de groep in kwestie reduceert tot een stereotype. Dit kan bijdragen aan uitsluiting en stigmatisering van die groep. In tegenstelling daarmee lijken termen als “tokkies” en “havermelkdrinkers” meer sociaal-economische of levensstijlkeuzes te bekritiseren die minder direct gekoppeld zijn aan etniciteit of religie.

Toch betekent dit niet dat dergelijke termen geen schadelijke effecten kunnen hebben. Ze kunnen ook sociale scheidslijnen versterken en bijdragen aan polarisatie. Wat belangrijk is, is de context waarin deze termen worden gebruikt en de intentie erachter. Taal kan zowel verbindend als polariserend zijn, afhankelijk van hoe we het inzetten.

Mijn verzoek om verheldering

In uw Tractatus Logico-Philosophicus benadrukt u de grenzen van taal en stelt u dat sommige dingen niet kunnen worden uitgesproken maar alleen getoond. In het licht van de huidige situatie in Amsterdam, waarin woorden tekortschieten en actie vereist is, hoe kunnen we omgaan met deze beperkingen van taal? Hoe kunnen we het onuitsprekelijke adresseren en welke rol speelt actie hierin? Kunt u uw inzichten hierover toepassen op de huidige spanningen en het onvermogen van bestuurders om effectief te handelen?

Tweede reflectie

In de Tractatus heb ik betoogd dat “waarover men niet kan spreken, daarover moet men zwijgen.” Dit betekent niet dat we moeten negeren wat buiten de grenzen van onze taal valt, maar dat we moeten erkennen dat taal zijn beperkingen heeft in het uitdrukken van de diepste emoties en complexiteiten van het menselijk bestaan.

In de huidige situatie in Amsterdam zien we dat woorden alleen niet voldoende zijn om de diepgewortelde spanningen en gevoelens van onrechtvaardigheid te adresseren. Het onuitsprekelijke — de pijn, angst en woede die mensen ervaren — kan niet volledig worden gevangen in taal. Hier is het tonen belangrijker dan het zeggen. Onze acties moeten spreken waar woorden tekortschieten.

Bestuurders en leiders moeten beseffen dat blijven hangen in retoriek zonder daadkracht leidt tot verdere vervreemding en wantrouwen. Het is noodzakelijk om door middel van concrete daden te laten zien dat men de ernst van de situatie begrijpt en bereid is om verantwoordelijkheid te nemen. Dit kan betekenen dat men streng optreedt tegen haatzaaiende uitingen en geweld, maar ook dat men initiatieven ontplooit die gericht zijn op verzoening en wederzijds begrip.

Actie wordt zo een vorm van taal — een taal die misschien wel krachtiger is dan woorden. Door te handelen tonen we onze intenties en geven we vorm aan de werkelijkheid. We moeten het onuitsprekelijke benaderen door te laten zien dat we bereid zijn om verandering te brengen, niet alleen in woorden, maar in daden die daadwerkelijk impact hebben op het leven van mensen.

In deze context is het ook belangrijk om te erkennen dat sommige problemen niet kunnen worden opgelost binnen het bestaande kader van onze taalspelen. We moeten bereid zijn om nieuwe vormen van interactie en begrip te ontwikkelen, waarbij we de grenzen van onze traditionele manieren van communiceren overstijgen. Dit vraagt om creativiteit, moed en de bereidheid om het onbekende te omarmen.

Door te handelen vanuit een diep begrip van de menselijke conditie en de beperkingen van taal, kunnen we bijdragen aan het verminderen van spanningen en het opbouwen van bruggen tussen verdeelde gemeenschappen. Het is in deze acties — dit tonen — dat we het onuitsprekelijke een plaats kunnen geven en stappen kunnen zetten naar een meer harmonieuze samenleving.

Mijn tweede verzoek om verheldering

In uw latere werk, met name in de Filosofische Onderzoekingen, introduceert u het concept van ‘levensvormen’ en benadrukt u dat betekenis ontstaat uit onze gemeenschappelijke praktijken en interacties. In het licht van de huidige spanningen in Amsterdam, hoe kunnen we het begrip van verschillende levensvormen gebruiken om wederzijds begrip te bevorderen? Hoe kan het erkennen en overbruggen van deze verschillen bijdragen aan het verminderen van polarisatie en het opbouwen van een gezamenlijke taal waarin dialoog mogelijk is?

Derde reflectie

In onze communicatie stuiten we vaak op de grenzen van onze eigen levensvormen — de manieren waarop we de wereld ervaren en interpreteren binnen onze specifieke sociale en culturele context. Taal is onlosmakelijk verbonden met deze levensvormen; het krijgt betekenis door het gebruik binnen een gemeenschap die bepaalde regels en gewoonten deelt.

De huidige spanningen in Amsterdam zijn niet louter het gevolg van misplaatste woorden, maar weerspiegelen diepere verschillen in levensvormen. Om deze kloof te overbruggen, moeten we eerst erkennen dat wat voor de ene groep vanzelfsprekend is, voor de andere vreemd of zelfs bedreigend kan zijn. Dit besef vraagt om een bereidheid om buiten de grenzen van onze eigen taalspelen te treden en de levensvormen van anderen te verkennen.

Het is essentieel om open te staan voor de perspectieven en praktijken van verschillende groepen, zonder direct te oordelen of te proberen ze aan te passen aan onze eigen normen. Door in dialoog te treden en gezamenlijk nieuwe taalspelen te ontwikkelen, kunnen we een gemeenschappelijke grond vinden waarop begrip en samenwerking mogelijk zijn. Dit betekent niet dat we onze eigen levensvormen moeten opgeven, maar dat we ruimte creëren voor een pluraliteit van manieren van leven en betekenisgeven.

Bestuurders en leiders hebben hierin een bijzondere verantwoordelijkheid. Zij dienen niet alleen regels te handhaven, maar ook de voorwaarden te scheppen voor echte ontmoetingen tussen verschillende gemeenschappen. Dit kan door het faciliteren van gezamenlijke initiatieven, educatieve programma’s en open forums waar men elkaars levensvormen kan leren kennen en waarderen.

Het verminderen van polarisatie begint bij het erkennen van de menselijkheid in de ander en het besef dat onze eigen levensvorm slechts een van de vele mogelijke is. Door dit begrip te cultiveren, kunnen we een taal ontwikkelen die niet scheidt, maar verbindt — een taal die gevoed wordt door wederzijds respect en het gezamenlijke streven naar een harmonieuze samenleving.

Het is door deze gezamenlijke inspanning, waarin we zowel de beperkingen als de mogelijkheden van onze taal en levensvormen onderkennen, dat we de weg kunnen banen naar verzoening en constructieve samenwerking. Het is een taak die geduld, inzicht en moed vereist, maar die noodzakelijk is voor het opbouwen van een gemeenschap waarin diversiteit wordt gezien als een kracht in plaats van een bedreiging.

Mijn derde verzoek om verheldering

Karl Popper (1902–1994), een Oostenrijks-Britse filosoof, introduceerde de tolerantieparadox, waarin hij stelt dat onbeperkte tolerantie kan leiden tot het verdwijnen van tolerantie zelf als intolerante ideeën onbelemmerd mogen floreren. In De Groene Amsterdammer verscheen op 14 november een verhaal van Coen van de Ven over Popper’s erfgenamen PVV-leider Wilders en de Amsterdamse burgemeester Halsema. In het licht van het artikel waarin zowel Geert Wilders als Femke Halsema naar Popper verwijzen maar tot tegenovergestelde conclusies komen, hoe interpreteert u deze uiteenlopende toepassingen van dezelfde filosofische notie? Gezien uw filosofie over taalspelen en de contextuele aard van betekenis, hoe kunnen dezelfde woorden en concepten tot zulke verschillende uitkomsten leiden? En wat zegt dit over de rol van taal en interpretatie in politieke discussies? Hoe kunnen we dit inzicht gebruiken om de huidige polarisatie te doorbreken en een constructiever gesprek te voeren?

Vierde reflectie

De uiteenlopende interpretaties van Popper’s tolerantieparadox door Geert Wilders en Femke Halsema illustreren een kernidee in mijn filosofie: de betekenis van woorden en concepten wordt bepaald door hun gebruik binnen specifieke taalspelen. In dit geval zien we hoe dezelfde filosofische notie, die van tolerantie en de grenzen daarvan, verschillend wordt toegepast afhankelijk van de context en de doeleinden van de sprekers.

Wilders gebruikt de tolerantieparadox wellicht om strengere maatregelen tegen bepaalde groepen te rechtvaardigen, terwijl Halsema deze aanhaalt om te waarschuwen tegen een te gesloten samenleving. Dit toont aan hoe taal niet slechts een passieve drager van betekenis is, maar een actief instrument dat door sprekers wordt gebruikt om specifieke doelen te bereiken binnen hun sociale en politieke context.

Deze divergentie in interpretatie laat zien dat politieke discussies vaak niet alleen gaan over de inhoudelijke betekenis van woorden, maar ook over de macht om de betekenis van die woorden te sturen. Elke spreker brengt zijn eigen context, achtergrond en doelen mee, wat leidt tot verschillende toepassingen en uitkomsten van ogenschijnlijk dezelfde concepten.

Om de huidige polarisatie te doorbreken, moeten we ons bewust zijn van deze dynamiek en proberen een meta-niveau van communicatie te bereiken waarin we niet alleen de inhoud van elkaars uitspraken bespreken, maar ook de onderliggende taalspelen en contexten. Dit vraagt om een dialoog waarin we bereid zijn om de perspectieven en bedoelingen van anderen te onderzoeken en te begrijpen, zelfs als we het niet eens zijn met hun conclusies.

Door ons te richten op het verduidelijken van de verschillende contexten en bedoelingen achter de gebruikte taal, kunnen we een constructiever gesprek voeren dat minder gericht is op het winnen van een debat en meer op het bereiken van gemeenschappelijk begrip en oplossingen. Dit betekent dat we niet alleen letten op wat er wordt gezegd, maar ook op hoe, waarom en in welke context het wordt gezegd.

Klik hier voor meer uitleg over de totstandkoming van dit artikel.

Lees ook “Spinoza’s digitale erfenis: Turing-test van AI-personages”

--

--

Reflecties uit de Menagerie der Tijdloze Filosofen
Reflecties uit de Menagerie der Tijdloze Filosofen

Written by Reflecties uit de Menagerie der Tijdloze Filosofen

De Menagerie der Tijdloze Filosofen gebruikt werken van grote denkers om moderne kwesties te verkennen en biedt zo nieuwe inzichten en perspectieven.

No responses yet